Toetreden tot maatschap door 80 jarige is geen schijnhandeling

ingevoerd op 13-02-2019

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat het aangaan van de overeenkomst van maatschap door X van 80 jaar geen schijnhandeling is die moet worden genegeerd. Dat X in de toekomst mogelijk gebruik zal maken van de BOR verandert hier niets aan.

X staakt eind 2000 zijn onderneming. Hij is dan 69 jaar. Zijn dochter en schoonzoon zetten de exploitatie van het akkerbouwbedrijf in maatschapsverband voort. X verpacht aan de maatschap de bedrijfsopstallen en landerijen. Op 1 juli 2012, X is dan 80 jaar, ontbinden partijen de pachtovereenkomst en treedt X toe tot de maatschap. De afspraken leggen ze vast in een overeenkomst van maatschap. X deelt voor 35% mee in de winst. X werkt dagelijks op het bedrijf en is betrokken bij investerings- en aankoopbeslissingen van de maatschap. Verder hebben de drie maten een kredietovereenkomst met de bank gesloten en landerijen aangekocht. De inspecteur corrigeert de aangifte IB 2013 van X. Hij accepteert zijn ondernemerschap niet; de maatschapsovereenkomst is volgens hem een schijnhandeling is, te meer omdat X op 80-jarige leeftijd is toegetreden tot de maatschap, terwijl hij op 69-jarige leeftijd zijn onderneming heeft gestaakt en jaren aan vermogensbeheer heeft gedaan. Meer in het bijzonder is in geschil of het aangaan van de overeenkomst van maatschap door X een schijnhandeling is die moet worden genegeerd.

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat het aangaan van de maatschap en de inbreng van het gebruik en genot van de onroerende zaken niet stroken met de werkelijke bedoeling van de maten. Er is geen sprake van de situatie waarin de maten - in weerwil van de gepresenteerde maatschapsovereenkomst - geen rechtshandelingen zijn aangegaan of in werkelijkheid andere rechtshandelingen zijn aangegaan dan zij volgens de maatschapsovereenkomst hebben gepresenteerd, aldus de rechtbank. De enkele omstandigheid dat X in de toekomst mogelijk gebruik zal maken van bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de schenk- en/of erfbelasting, betekent niet dat de wil van X uitsluitend is gericht op het behalen van incidenteel fiscaal voordeel. Aangezien verder niet in geschil is dat X voldoet aan de wettelijke eisen voor het ondernemerschap, verklaart de rechtbank het beroep van X gegrond.

Bron: Rechtbank Noord-Nederland, 29 januari 2019